top of page

Hoog // Diep: (Missende) missers

Foto's zijn gemaakt door: Anne Hopman



Iedere stad heeft ze, maar praat er niet altijd even graag over: stedenbouwkundige missers. Denk aan kantorenlocaties die niet helemaal gunstig liggen, tunnels die teveel duistere hoekjes creëren of fraai aanlegde pleinen die nooit gebruikt worden. Ook Nijmegen heeft er genoeg. Ik noem het stationsplein, bedrijventerrein Bijsterhuizen en de Molenpoortpassage en je begrijpt vast wat ik bedoel. Veel van deze missers zijn al aangepakt of gaan de komende jaren op de schop. Daarom kijkt Hoog // Diep nu, voordat ze allemaal onder goede bedoelingen verdwenen zijn, nog één keer naar enkele missers en naar wat hiervan te leren is. Rotonde, blokkendozen, viaduct, blokkendozen, rotonde, meubelboulevard, Matrixx. Enige herkenning? Deze entree vanuit het zuidwesten was zo ongeveer mijn eerste kennismaking met Nijmegen ergens in de jaren negentig. Vanaf hier ging het via de Graafseweg naar het Keizer Karelplein, om vervolgens tussen de fietsenstalling en de glanzende Rabobankgevel, de Tweede Walstraat in te slaan. In die straat had mijn in Nijmegen studerende zus een kamer gevonden, met – geloof het of niet – zicht op het parkeerdek van de Molenpoortpassage. Dat ik daarmee niet bepaald de beste indruk van de stad gekregen had, daar kwam ik gelukkig snel genoeg achter. Wat echter bleef, was het gevoel dat er nog een wereld te winnen was in Nijmegen. En daarin was ik niet de enige, zo bleek wel uit het grootse Centrum 2000 plan dat op dat moment klaar lag om gerealiseerd te worden. Het initiatief hiertoe was al in de jaren tachtig genomen, toen het Nijmegen economisch zo slecht ging dat het bijna een artikel 12 gemeente geworden was. “Het niveau van het centrum was zo gedaald dat we wel ingrijpende maatregelen moesten nemen”, aldus de huidige burgemeester toen hij in 2000 nog wethouder was. “Soms heb je een slechte situatie nodig om tot iets goeds te komen.” Het Centrum 2000 plan resulteerde onder meer in de aanleg van de Marikenstraat en de transformatie van het Mariënburgplein. Vooral deze, door architect Sjoerd Soeters als ‘chirurgisch’ omschreven ingrepen, maakten een groot verschil. Soeters had hiermee volgens de Volkskrant, het “stadshart gereanimeerd”. Dat er nog genoeg missers over bleven, werd in de daaropvolgende jaren wel duidelijk. In 2008 riepen de Gelderlander en LUX inwoners op om hun lelijkste plek te delen. En hoewel hier toen vrij snel nuancerend aan toe werd gevoegd dat lelijkheid natuurlijk een subjectief begrip is, kwamen er over het algemeen plekken naar voren die vooral niet functioneerden. Het gesloten front van het casino aan de Waalkade was er bijvoorbeeld één van. De weidse, doodse blokkendozen van Bijsterhuizen was een andere. Meer dan om mooi of lelijk ging het bij deze inzendingen om maatvoering, ondoordringbaarheid, gebrek aan uitstraling of onherbergzaamheid. En dan, zo constateerde ook socioloog Wim Derksen onlangs, is lelijkheid “veel minder subjectief dan het op het eerste gezicht lijkt”.


Gefaald experiment Zo scoren moderne architectuur en stedenbouw vaak hoog op de lelijkheidsladder. En laat Nijmegen er daar nou genoeg van hebben! De wederopbouw van de binnenstad ademde modernisme. En hoewel de architectuur in de Broerstraat inmiddels op veel herwaardering kan rekenen, betekende het op stedenbouwkundig niveau dat er ruim baan kwam voor het verkeer, waardoor er brede straten en pleinen ontstonden. Plein 44 is wat dat betreft een treffend voorbeeld. Dat was de eerste jaren misschien ‘the place to be’ waar hippe Nijmegenaren vanuit hun auto zo een moderne lunchroom in wipten, maar verwerd al gauw tot een overvolle parkeerplaats, om vervolgens, toen parkeren hier niet meer was toegestaan, de bijnaam ‘leeggelopen zwembad’ te krijgen. Het plein was simpelweg te kaal en te groot om als stadsplein te fungeren. Postmodernist Soeters, die na zijn eerdere ingrepen in de stad, ook dit plein mocht gaan aanpakken, zag het als één van de vele moderne missers. In een later interview zei hij: “moderne architectuur is een religie en een mislukt experiment. Vooral uit de stedenbouwkunde is er niets goeds uit voortgekomen. Qua architectuur was er wel iets aardigs met huizen bouwen voor de arbeiders, maar de mensen zijn niet enthousiast. Dus laten we evalueren, laten we al die ideologische shit vergeten en laten we erkennen dat het gefaald heeft”. Zonder schroom brak Soeters de grote maat van Plein 44 in tweeën, voegde een ‘scheidingswand’ met winkels en woningen toe en maakte het plein daarmee veel intiemer. Het ‘moderne experiment’ liet niet alleen in het stadscentrum haar sporen na, maar ook in de grote stadsuitbreidingswijken ver daarbuiten, zoals Dukenburg. Nadat daar volgens het tabula rasa principe de meeste sporen van het Landgoed Dukenburg waren uitgewist, kregen volgens het functiescheidingsprincipe wonen, werken, verkeer en recreatie hun eigen plek. Het resulteerde in zeer ruim opgezette wijk, met forse autowegen, grote groenstroken en ruime flats en relatief veel sociale huurwoningen. De aanvankelijke populariteit van de wijk nam de laatste decennia zienderogen af. De wijk kampt met vergrijzing en krimp. Het ACN, dat in 2019 in opdracht van de gemeente een Inspiratieboek maakte voor nieuwe woonvormen in Dukenburg en op basis daarvan aanbevelingen deed, constateerde dat het stadsdeel ‘weinig uitstraling’ heeft, dat ‘de auto domineert’, dat de wijk over ‘doods groen’, ‘nauwelijks vertier’ en ‘anonieme straten’ beschikt.

En dan zijn de overdekte winkelcentra van de wijk nog niet genoemd. Deze maakten dat Nijmegen een speciale aanprijzing in het boek Treurtrips kreeg: “geen enkele stad leent zich zo goed voor een complete winkelcentrumtreurtrip als Nijmegen”, schrijft auteur Mark van Wonderen. Winkelcentrum Meijhorst kreeg zelfs het predicaat “vermoedelijk het meest aandoenlijke winkelcentrum van heel het land”, door de kleinschaligheid, de smoezelige witte bakstenen en door de zon verschoten oranjeroze daklijst. Net als de grote naoorlogse pleinen, zijn ook deze winkelcentra duidelijk een product van hun tijd. Ooit belichaamden ze de vernieuwing, maar al snel raakten ze uit de tijd en toen de webwinkels kwamen, volgde de leegstand snel.



Nooit meer tabula rasa Hoewel het bovenstaande allemaal heel dramatisch klinkt, vallen de problemen in Dukenburg “zeker in vergelijking met soortgelijke wijken in andere steden, reuze mee”, zegt Paul Goedknegt, al dertig jaar gemeentelijk stedenbouwkundige. Bovendien is, zo benadrukte architectuurhistoricus Wouter Vanstiphout eerder al, het bestempelen van dit soort moderne wijken als mislukte stukken stad, feitelijk net tabula rasa is als de aanvankelijke plannen dat waren. En het werkt stigmatiserend, waardoor de problemen vaak alleen maar groter worden. Dat heeft Dukenburg aan den lijve ondervonden. Productiever is het dan – zoals Vanstiphout dat zelf eerder voor het stadsdeel Hoogvliet in Rotterdam deed – om de problemen en zwakke plekken te onderzoeken en die waar mogelijk aan te pakken. Havana aan de Waal zou haar naam geen eer aandoen als ze hier niet al werk van gemaakt had. Toch begint hier nu pas echt het gas op te gaan. Sindsdien hebben er al grootscheepse renovaties van flats, van het wijkcentrum, het zwembad en de sporthal plaatsgevonden en zijn er drie woonzorgcomplexen, een gezondheidscentrum en basisschool bijgebouwd. De in Treurtrips genoemde winkelcentra ondergaan op dit moment vrijwel allemaal renovatie. Ook het wat doodse Meijhorst 60 gebied, dat aanvankelijk gereserveerd was voor het grootse wijkcentrum van Dukenburg en uiteindelijk een invulling van kantoren en bedrijven kreeg, gaat op de schop en krijgt een mix aan functies. Voor heel Dukenburg wordt gekeken of er een grotere diversiteit van woonvormen kan komen, waarbij ook aan tiny houses en wooncollectieven wordt gedacht. En dan is er de kanaalzone nog. Goedknegt: “Wat mij betreft is het niet benutten van die zone dé misser in de Nijmeegse stedenbouw. De wijken keren zich van het kanaal af en pal aan het water liggen stukken grond braak. Dat is toch doodzonde?” Hoewel het zo lijkt alsof het modernisme met haar functiescheiding en tabula rasa denken wel erg veel missers heeft voortgebracht, heeft het er zeker geen patent op. Sterker nog, zowel Vanstiphout als René Boer, redacteur van Failed Architecture, zien het marktdenken dat vanaf de jaren tachtig in toenemende mate de stedenbouw is gaan bepalen, als veel schadelijker. In Nijmegen markeert het casino aan de Waalkade die omslag misschien wel in het klein. Had Nijmegen net daarvoor nog een Europese prijs gewonnen voor de sociale woningbouw die het oorspronkelijke stratenpatroon en hoogteverschil van de benedenstad zo mooi volgde, daar moest nu de tijdens de bouw aangetroffen Romeinse stadsmuur wijken voor een kolos van een casino. Rob Jaspers, voormalig journalist bij de Gelderlander, kan zich er nog over opwinden: “ik snap dat de gemeente hoopte hiermee toeristen te trekken naar het toen zo noodlijdende Nijmegen. Maar dan nog! Hoe kun je op zo’n locatie een gebouw toestaan dat het zicht van de stad naar de Waal en vice versa volledig blokkeert en zelf nota bene de hele dag de gordijnen dicht heeft!” Rond deze tijd zijn ook vele, eerder fel bekritiseerde horecabouwsels in het centrum tot stand gekomen. Ook Goedknegt erkent dat het marktdenken tot missers heeft geleid. Ook bij de Waalsprong was het volgens hem bijna misgegaan. “Het oorspronkelijke plan was heftig hoor! De aantallen woningen waren fors en het geplande groen minimaal. We hadden onze ziel verkocht aan ontwikkelaars. Als ik sommige stukken nu door m’n oogharen bekijk, ben ik bang de stadsvernieuwingswijken van de toekomst te zien”. Het grote geluk van de Waalsprong was, aldus zowel Goedknegt als Jaspers, de door de crisis veroorzaakte vertraging. “Dan sta je er als overheid opeens weer alleen voor”, licht Goedknegt toe. “We hebben de plannen moeten herzien en zijn stukje bij beetje gaan ontwikkelen. Dan krijg je veel meer oog voor de al aanwezige kwaliteiten van zo’n gebied”. Uiteindelijk zijn er boomgaarden gespaard, is het Thermion gebouw bij Lent behouden en zijn de wijken vooral veel groener en gevarieerder geworden dan aanvankelijk gepland. Jaspers: “in tijden van crisis moet je als overheid juist durf tonen, dat is volgens mij een belangrijke les. En je moet vooral kijken en luisteren. Want: het verhaal van de plek is het cadeau van de plek”.


3-0 voorstaan De crisis had niet iedereen tot inkeer gebracht. Goedknegt: “We hadden verwacht dat ontwikkelaars meer vraaggericht in plaats van aanbodgericht zouden gaan werken. Dat bleek ijdele hoop. De bouwwereld is traditioneel. In het westen steken ze hun nek uit en in het oosten willen ze geld verdienen”. En dus moest de gemeente zelf meer kwaliteit gaan afdwingen. Trots is Goedknegt wat dat betreft op het nu in aanbouw zijnde Stelt-Zuid, direct gelegen aan de noordkant van de Waal. Daar is het gelukt de ontwikkelaar ertoe te bewegen om de privétuinen van de woningen te verkleinen ten gunste van een door de bewoners beheerde, openbaar toegankelijke boomgaard. De woningen eromheen gaan als warme broodjes. “Het is jammer dat het nu een goudkust wordt. Maar daardoor zien ontwikkelaars wel dat zo’n boomgaard juist waarde kan toevoegen”. “We moeten het wat dat betreft van de verleiding hebben”, zegt Goedknegt. “Het liefst zou ik natuurlijk zien dat we de maatschappelijke meerwaarde van bijvoorbeeld zo’n boomgaard of het behoud van erfgoed kunnen kwantificeren en mee kunnen nemen in de berekeningen. Dat we met goede stedenbouw, die naar buiten gaan en ontmoeten stimuleert en dus gezondheid en sociale cohesie bevordert zorgkosten kunnen besparen is bekend. Maar helaas rekenen we hier nog niet mee”. En dus moeten Goedknegt en collega’s het in dit tijdsgewricht – behalve van goede bestuurders – vooral van hun verleidingskracht hebben. Goedknegt: “In het spel met de ontwikkelaars is het de kunst om altijd 3-0 voor te staan. Daarom zit ik altijd graag helemaal voor in het proces, het liefst met een planeconoom aan m’n zijde. Als een ontwikkelaar dan met een voorstel komt, kunnen wij meteen alternatieven aandragen én doorrekenen. Want zo’n ontwikkelaar die werkt wel door hoor. Dan moeten wij niet halverwege gaan roepen dat het misschien ook wel anders kan”.

Volgens Goedknegt mag er ook wel wat meer met de vuist op tafel worden geslagen. “Wat dat betreft is Nijmegen toch wel erg bescheiden en voorzichtig. Dat mag ik als Rotterdammer wel zeggen. We riepen jaren geleden al dat klimaatverandering hét thema is en dat we energieneutraal, klimaatadaptief en natuurinclusief moesten gaan bouwen. En hoewel er bestuurlijk toch een behoorlijke continuïteit is geweest – daar mogen we onze handjes echt mee dichtknijpen – lukt het ons nu met het recent gepresenteerde Waalhoven plan [met houtbouw, groene gevels en een autoluwe, parkachtige omgeving aan de noordoever van de stadsbrug de Oversteek, MD] pas om dit echt op grotere schaal te realiseren. En profiteren we van onze voorsprong door achterstand. Als we meer op onze strepen hadden gestaan, hadden we die achterstand nooit op hoeven lopen.” Het grote verschil tussen droom en daad op dit thema was, toen Nijmegen zich in 2018 Green Capital van Europa mocht noemen, ook al mikpunt van kritiek en die is nog niet verstomd. Voorzichtig blijven Dat de Nijmeegse bescheiden- en voorzichtigheid ook voordelen heeft, realiseert Goedknegt zich maar al te goed. De stad heeft geen bestuurders die nog even graag voor het einde van hun termijn een prestigeproject naar ontwerp van een sterarchitect achterlaten. Zoals een voormalig wethouder eerder zei: “Prestigeprojecten hebben wij niet. Wel gróte projecten”. “Als dat zo is, mag Nijmegen zich gelukkig prijzen”, zegt Vanstiphout. “Door zoveel stadsbesturen zijn de afgelopen jaren dure, iconische gebouwen neergezet, die zogenaamd publiek zijn, maar waarin je over de commercie struikelt omdat de nieuwbouw toch betaald moest worden. Ik vind dit soort marktdenken in maatschappelijke en culturele instituties een hele gevaarlijke uitverkoop van publieke waarden”. Jaspers ziet zoiets in Nijmegen voorlopig niet gebeuren: “Niet alleen omdat de bestuurders hier niet naar zijn maar ook omdat de bevolking zoiets vermoedelijk niet zomaar zou accepteren”. Sowieso wekken hoge gebouwen hier al snel argwaan op. Goedknegt: “Bij drie of vier lagen worden de mensen hier al onrustig. En dat snap ik ook, want het stadsgezicht van Nijmegen met de er boven uittorende Stevenskerk, is natuurlijk heel karakteristiek. Maar met de woningbouwopgave en de wens die er ligt om een compacte stad te blijven, is het logisch om op openbare vervoersknooppunten, zoals het station, de hoogte in te gaan. Op die punten kunnen we met minder parkeerruimte toe, waardoor de bouwkosten afnemen en er nog enigszins betaalbare woningen kunnen verrijzen. Bewoners kunnen vanuit hier eenvoudig de binnenstad per fiets of te voet bereiken. Die richten we daar ook steeds beter voor in. We hebben uit het verleden namelijk wel geleerd dat de fiets belonen beter werkt dan de auto straffen”. Wat locatie en vorm van de hoogbouw betreft, houden Goedknegt en collega’s niet alleen rekening met de skyline maar vooral ook met de eyeline. Goedknegt: “wat dat betreft vind ik het appartementengebouw in en op de voormalige graansilo in de Bottelstraat, naar ontwerp van Flow architects, interessant. Hier zijn zeven woonlagen gerealiseerd, maar daar zie je helemaal niets van vanuit de omliggende beeldbepalende straten met historische gevels. Zo kan het dus ook”. Sowieso zijn de eisen voor (hoog)bouwplannen in de binnenstad inmiddels strenger dan ooit. “We kunnen hartje centrum geen conventionele plannen meer accepteren”, aldus Goedknegt. “Alleen voor plannen die een duurzame bijdrage aan de binnenstad leveren, bieden we nog ruimte. Dan kun je denken aan natuurlijke materialen, groene gevels, kleine (dak)parken of ontmoetingsplekken en met slechts nog beperkte parkeercapaciteit alleen voor de bewoners. Dit soort ingrepen maken de binnenstad leefbaarder en voorkomen dat deze een hitte-eiland wordt”. Eén van de grote resultaten hiervan zal de toekomstige herstructurering van de Molenpoortpassage zijn.


En zo pakt Nijmegen na vergroening van de lelijke pleinen waar ze zo bekend om stond, binnenkort dus ook deze misser uit het verleden aan. Boer van Failed Architecture waarschuwt vast om ook weer niet teveel aan te pakken: “een smooth city is niet meer interessant. Niet alles hoeft leesbaar en herbergzaam te zijn. Ook missers en rauwe plekken horen bij (de geschiedenis van) de stad”. Die zullen in Nijmegen waarschijnlijk ook niet allemaal zo één, twee, drie verdwenen zijn. Tegelijkertijd is de druk op dit moment erg hoog en, zo waarschuwt Goedknegt, “schaarste legitimeert veel”. Vanstiphout zou Nijmegen dan ook vooral op het hart willen drukken om snel te gaan kijken naar de stedenbouwkundige missers die andere steden recentelijk onder invloed van het marktdenken begaan hebben om deze zo in eigen stad te kunnen voorkomen. Dan kan Nijmegen over enkele decennia misschien wel als één van de weinige steden terugkijken op de missers die het dus volledig gemist heeft.

737 weergaven

Comments


bottom of page