top of page
Foto van schrijverACN

Waarde in de rafelranden: het nieuwe Nijmeegse broedplaatsenbeleid

Hoog // Diep | artikel


Tekst: Jozien Wijkhuijs | Beeld: Anne Hopman


De gemeente Nijmegen wil een nieuw broedplaatsenbeleid gaan voeren en onderzoekt op dit moment hoe dat eruit moet zien. Dit gebeurt in samenspraak met kunstenaars, creatieve makers, vastgoedeigenaars en allerlei andere Nijmegenaren. Op 21 mei 2024 organiseerde het Architectuur Centrum Nijmegen, in aanloop naar het nieuwe broedplaatsenbeleid, een avond over de plek die kunst en cultuur in de stad moet innemen. Een van de belangrijkste onderwerpen tijdens die avond was het concept ‘waarde’. Hoe creëert een broedplaats waarde, bijvoorbeeld voor kunstenaars of voor de stad, en hoe moet die waarde worden verzilverd en verdeeld? 


In het pand van de Paraplufabrieken, aan de Van Oldenbarneveltstraat, wonen 7 mensen en zijn 18 ‘activiteiten’, zoals de gebruikers van het pand het noemen. Daarmee bedoelen ze kleine creatieve bedrijfjes, initiatieven of kunstenaars. ‘In de jaren ’80 werd het pand gekraakt, nadat de fabriek die er eerst in zat niet meer kon concurreren met de Aziatische markt,’ vertelt oud-bewoner Gideon van der Loo, die ondertussen de bar beneden aan het opruimen is. ‘Daarna kwam er een soort afspraak met de gemeente, waardoor het legaal mocht worden gebruikt. Uiteindelijk hebben de bewoners van toen zich verenigd en het pand gekocht.’ ‘De Plu’, zoals veel mensen het noemen, bestaat sinds 1994 in de huidige vorm, als een woon-werkpand waar de gebruikers zelf zorg voor dragen. Er zitten onder andere een expositieruimte, een naaiatelier waar ook allerlei installaties worden gemaakt, een kleine uitgever van poëzie, een tattooshop en een plek waar je kunt eten en fermentatieworkshops kunt volgen.


Paraplufabriek. Foto: Anne Hopman

In de Startnotitie Cultureel Broedplaatsenbeleid noemt de gemeente Nijmegen de Paraplufabrieken als een van de mooie voorbeelden van een broedplaats in onze stad. Bij het ontwikkelen van dit nieuwe beleid wil de gemeente onder andere met de mensen achter dit initiatief in gesprek. In het coalitieakkoord van de huidige gemeenteraad staat namelijk dat de partijen meer ruimte willen voor makers in Nijmegen, maar dat is nog niet zo gemakkelijk. ‘Broedplaatsen worden vaak geassocieerd met de rafelranden van de stad, maar echte rafelranden zijn er steeds minder,’ staat in de startnotitie. ‘Betaalbare ruimte om te experimenteren is schaars. De groei en verdichting van de stad geeft nog meer druk op de beschikbare ruimte. We moeten keuzes maken, maar het mag niet zo zijn dat de ruimte voor broedplaatsen daardoor marginaliseert. In ons broedplaatsenbeleid werken we verder uit wat we in Nijmegen onder broedplaatsen verstaan, welke plek we broedplaatsen in onze stedelijke ontwikkeling willen geven en hoe wij ons als gemeente daarvoor in gaan zetten.’ 


'Ik ken eigenlijk nauwelijks organisaties binnen de Nijmeegse culturele sector die niet op een broedplaats zijn begonnen, van Doornroosje tot de Popronde.’


Werkgelegenheid

Volgens Van der Loo ligt de waarde van broedplekken erin dat mensen die op een moment in hun leven minder inkomen hebben, toch de kans krijgen iets creatiefs te starten. ‘Daarna levert dat misschien wel weer werkgelegenheid op omdat ze mensen aannemen, of ze organiseren projecten waar mensen aan mee kunnen doen,’ zegt hij. Zelf werkte hij veel in het theater en startte hij onder andere The Plees to Be toilettheater, dat velen zullen kennen van het Valkhof festival. ‘Voor mij persoonlijk zijn dit soort plekken heel erg belangrijk geweest. Ik heb op de Honig gewerkt, in de Vasim en heb hier in de Paraplufabrieken gewoond. Ik ken eigenlijk nauwelijks organisaties binnen de Nijmeegse culturele sector die niet op een broedplaats zijn begonnen, van Doornroosje tot de Popronde.’ 


Riemer Dekker is beleidsadviseur cultuur bij de gemeente Nijmegen. Zijn team is verantwoordelijk voor het nieuwe broedplaatsenbeleid. ‘Omdat de insteek van die broedplaatsen is dat het ruimte biedt voor creatieve makers en kunstenaars, ligt dit onderwerp bij ons,’ vertelt hij. ‘Natuurlijk zit er ook een “hardere” kant aan, die van de fysieke locaties, de stenen. Dit nieuwe beleid probeert dat samen te brengen.’ De ruimte voor creatieve plekken in de stad staat onder druk, stelt Riemer. ‘Alles en iedereen is op zoek naar ruimte en heel veel panden en gebieden worden herontwikkeld. Daarmee verdwijnen goedkope plekken.’


Voor de zomer zijn Dekker en zijn collega’s langs allerlei broedplaatsen geweest om over het nieuwe beleid te praten en waardevolle informatie op te halen over wat belangrijk is voor makers en kunstenaars. Ze spraken bijvoorbeeld met mensen achter Hubert, de Stadsnomaden en de NYMA. ‘Deze week komt er ook een enquête uit voor alle Nijmegenaren, omdat we heel benieuwd zijn hoe mensen buiten het creatieve veld de waarde van dit soort plekken zien,’ zegt hij. Ook doet Dekker literatuuronderzoek, er is namelijk heel veel over dit onderwerp geschreven. ‘Natuurlijk hangt het ook samen met het budget dat wij ervoor hebben, de bedoeling is om de komende jaren 1 miljoen euro uit te geven aan dit doel. Dat lijkt veel, maar als je het over vastgoed en stenen hebt dan is dat zo uitgegeven.’ Het belangrijkste is dat er goedkopere plekken beschikbaar blijven voor mensen die een kunstenaarscarrière of een creatief bedrijf willen starten, zegt hij. ‘We moeten de ruimte verdelen en een klein percentage moet gereserveerd blijven voor dit doel.’ 


NYMA Makersplaats. Foto: Anne Hopman

Redelijke termijn

Hier is Arno de Blank het mee eens. Hij was lange tijd directeur van SLAK ateliers en is nu als zzp’er adviseur op het gebied van broedplaatsenbeleid voor kunstenaars, collectieven en gemeentes. ‘Ik begon in de jaren ’80, toen het begrip “broedplaatsen” nog lang niet bestond,’ vertelt hij. Onder zijn leiding groeide SLAK uit van een vrijwilligersorganisatie met ongeveer 100 ateliers tot een professionele organisatie met heel veel panden in bezit en beheer. ‘Het hoogtepunt lag ergens begin jaren 2000 tijdens de crisis, met bijna 1000 ateliers. In tijden van economische crisis floreren de broedplaatsen, het is steeds belangrijk geweest om mee te bewegen met de omstandigheden.’ Uiteindelijk ging SLAK ook meedenken met de ontwikkeling van broedplaatsenbeleid en de organisatie is daar nog steeds een belangrijke speler in. 


Volgens De Blank zijn er drie partijen die, op verschillende manieren, profiteren van de waarde van broedplaatsen. ‘Allereerst de kunstenaar, natuurlijk. Het is belangrijk dat er voor hen grote plekken beschikbaar zijn, veel vierkante meters voor een goede prijs. En het is belangrijk dat het voor een redelijke termijn is, niet een half jaar of een jaar.’ De tweede partij is de gemeente, stelt Blank: ‘Je wilt kunstenaars behouden voor je stad, ze maken een stad aantrekkelijk, geven de stad reuring, er kan bijvoorbeeld horeca komen, en mensen willen zich graag in een stad met dit soort plekken vestigen. Kijk naar hoe het gaat met het NYMA-terrein, dat is een prachtige plek.’ Broedplaatsen hebben volgens hem culturele waarde, economische waarde, maar ook sociaal-economische waarde. Mensen kunnen er bijvoorbeeld naar tentoonstellingen, of cursussen volgen. 


Een derde partij die profiteert van waardevermeerdering door broedplaatsen, is de projectontwikkelaar. ‘Een gebouw of plek komt bij tijdelijk gebruik als broedplaats bij veel mensen in beeld,’ zegt de Blank. ‘Mensen krijgen er positieve associaties bij, zeker als er bij het doorontwikkelen van een plek nog ruimte voor cultuur of ateliers overblijft, dat zie je nu vaak gebeuren. Dat is enorm goed voor de reputatie en waarde van een plek.’ 


NYMA Makersplaats. Foto: Anne Hopman

Vastgoedkant

Schilder en kunsthistoricus Eli Zegers huurt via SLAK ateliers een ruimte in een gebouw waar meer kunstenaars werken. ‘Het atelier is een enorm belangrijke plek voor mij,’ vertelt hij. ‘Ik heb een plek nodig om bezig te kunnen zijn, mensen uit te kunnen nodigen om over kunst en projecten te praten, waar ik niet hoef na te denken of het vies wordt. De scheiding tussen wonen en werken is belangrijk.’ Hij werkt ook veel met bijproducten van het schilderproces, bijvoorbeeld met patronen die op de vloer ontstaan na het schilderen. ‘Dat is thuis niet te doen.’ 


Hij ervaart dat kunstenaars als doelgroep soms verdwalen in de vastgoedkant van broedplaatsen, zegt hij. ‘Vaak ligt er van alles vast in een contract, je mag dit niet, dat niet, je mag maar zoveel mensen over de vloer hebben… Soms heeft een pand heel erg veel potentie, maar kun je zo weinig doen.’ Waar hij nu zit, op de Villanovastraat in Nijmegen, is dan ook niet zoveel onderling contact als in eerdere atelierruimtes waar hij heeft gehuurd. ‘Daar ontstonden veel initiatieven, tentoonstellingen en andere evenementen,’ zegt hij. Een van de redenen dat dit in zijn huidige werkruimte moeilijker is, is dat de huur op deze panden voor een korte tijd vastligt. ‘Wat in mijn ogen echt belangrijk is voor een broedplaats voor beginnende kunstenaars, is de afwezigheid van voorschriften en een langere tijd van huur,’ zegt hij. ‘Het is heel lastig om echt in een plek te investeren als je weet dat het binnen twee weken afgelopen kan zijn.’ Ook subsidieverstrekkers zijn moeilijker te overtuigen van een project als niet zeker is dat het op een bepaalde plek doorgang kan vinden. ‘Dat remt heel erg,’ zegt Zegers.


Paraplufabriek. Foto: Anne Hopman

Dilemma

Het tijdelijke karakter van broedplaatsen is volgens Arno de Blank inderdaad ‘een dilemma’. ‘Vaak is het gebruik van een pand tijdelijk, van heel kort tot vijf of tien jaar, terwijl de waarde die wordt gecreëerd uiteindelijk door de eigenaar van een pand wordt gebruikt om geld te verdienen.’ Hijzelf probeert altijd te kijken of er ook in de permanente herontwikkeling van een pand ruimte is om plek voor kunst en cultuur te houden. ‘Op voormalig kazerneterrein Saksen-Weimar in Arnhem, bijvoorbeeld, hebben we het voor elkaar gekregen dat de ontwikkelaar twee gebouwen tot permanente atelierwoningen heeft omgebouwd. Ook in samenspraak met de gemeente,’ vertelt hij. ‘Het is wel een manier om de ontwikkelaar te vragen iets terug te geven aan de kunstenaars, beheerders, of de creatieve sector die voor waardevermeerdering hebben gezorgd.’


Voormalige broedplaats Hubert. Foto: Anne Hopman

Het broedplaatsenbeleid dat de gemeente aan het ontwikkelen is, moet volgens Riemer Dekker verder gaan dan het huidige atelierbeleid en alle andere regelingen die er al liggen. ‘We blijven atelierruimtes aanbieden via SLAK ateliers, maar in het nieuwe beleid zoeken we echt naar de wisselwerking tussen individuen, we willen plekken creëren waar samenwerking ontstaat,’ zegt hij. ‘We willen niet invullen wat die samenwerking precies omvat, maar er moet spontaan iets nieuws ontstaan.’ Het is natuurlijk afwachten of dat ook lukt, erkent hij. ‘Je hebt het niet in de hand, het moet van onderop ontstaan.’ Hij wil als gemeente dan ook initiatieven ondersteunen uit het creatieve veld zelf. ‘Daar zoeken we dan wel naar een combinatie van functies. Zo kun je dingen toevoegen die wel een raakvlak hebben, horeca ligt bijvoorbeeld voor de hand: een goede basis die het ook een interessante ontmoetingsplek maakt, zodat mensen elkaar spontaan tegenkomen.’ 


Een belangrijke rol voor de gemeente is het onder de aandacht brengen van broedplaatsen en atelierruimtes, zodra een gebied ontwikkeld wordt. ‘Gebiedsontwikkeling is een complex verhaal. Als je nu bijvoorbeeld kijkt naar de Winkelsteeg, waar een grote hap uit Nijmegen de komende jaren wordt veranderd van een oud industriegebied naar een woon-, werk- en verblijfgebied, dan zijn dat allemaal postzegels die door verschillende partijen worden bebouwd,’ zegt hij. ‘We schrijven tenders uit en daar komen ateliers en broedplaatsen in voor, maar dat is dan één punt op de lijst van wel 75 waar ze aan moeten voldoen. Ik zie een rol voor de gemeente om hierin mee te denken en daarop te blijven letten.’ Daarnaast wil hij initiatieven van kunstenaars zelf ondersteunen. ‘We kunnen helpen met subsidie natuurlijk, maar ook met bijvoorbeeld het opstellen van een goed businessplan. Er komt veel bij kijken.’


NYMA Makersplaats. Foto: Anne Hopman

Doel of middel

Als je aan Eli Zegers vraagt wat de gemeente kan doen, zegt hij dat het ondersteunen van groepen kunstenaars inderdaad een goede weg zou zijn. ‘De NYMA is bijvoorbeeld een plek waar veel bedrijfjes zitten die omzet draaien. Kunst is daar niet zozeer een doel, maar een middel, dat is een ander soort bedrijvigheid. Dat is voor veel kunstenaars niet meer betaalbaar.’ Als je echt wilt dat er spontaan nieuwe dingen ontstaan, moet een groep die een goede aanvraag of voorstel doet gewoon voor vijf jaar een pand krijgen, met verder niet te veel regels. Dan is experiment echt mogelijk. ‘Je weet dan waar je aan toe bent en kunt de afweging maken wat je in die tijd kan doen,’ zegt hij. 


‘Broedplaatsen moeten een plek zijn waar je je kan oriënteren en waar je een beetje met de regels kan breken. Je moet het niet zo dichttimmeren dat ieder idee spaak loopt.'


De gemeente zou dan ook de broedplaatsen onderling met elkaar in contact kunnen brengen. ‘Als je vervolgens een brug slaat tussen alle panden, ontstaat er een netwerk in de stad waarbinnen plannen gemaakt kunnen worden. Een klein kunstfestival bijvoorbeeld, een biënnale, ik noem maar iets. Daar kan een stad zichzelf mee profileren,’ zegt hij. ‘Als je hier een biënnale organiseert met allerlei opkomende kunstenaars, geeft dat ook aantrekkingskracht voor galeries uit andere steden om te komen kijken, bijvoorbeeld.’ 


Volgens Gideon van der Loo, van de Paraplufabrieken, is het inderdaad belangrijk om een bepaalde vrijheid te bewaren. ‘Broedplaatsen moeten een plek zijn waar je je kan oriënteren en waar je een beetje met de regels kan breken. Je moet het niet zo dichttimmeren dat ieder idee spaak loopt. Het beleid moet ruimte laten voor ontwikkeling.’ Een loket bij de gemeente zou een goed idee zijn, waar je met vragen naartoe kunt als je zelf iets wilt starten. ‘Daar kan een gemeente zich dienend in opstellen en als dat goed werkt, kan het ontwikkelingsprocessen alleen maar versnellen.’ 

Voormalige broedplaats Hubert. Foto: Anne Hopman

Sociale context

Het obstakel van ruimtegebrek biedt ook kansen, zegt Arno de Blank. ‘Het is nu bijvoorbeeld zo dat statushouders vaak in gebouwen worden gezet die ook interessant kunnen zijn als atelier,’ stelt hij. ‘Ik heb nu een concept ontwikkeld waarbij je een broedplaats maakt waarin je ook een aantal statushoudersplekken realiseert.’ De verschillende gebruikers van een pand kunnen elkaar dan versterken. ‘Statushouders hebben vaak al een tijd niet gewerkt, hebben behoefte aan een sociale context en werkervaring. Kunstenaars hebben vaak best behoefte aan assistentie, maar hebben daar geen geld voor. Als mensen bereid zijn wat tijd in elkaar te investeren, kan dat elkaar aanvullen.’ Hij noemt de oude Bijlmerbajes als voorbeeld. ‘Daar had je een toren met kunstenaars en een toren met vluchtelingen en dat werkte hartstikke goed. Kunstenaars konden aanspraak maken op een budget als ze een statushouder wilde begeleiden. Op allerlei vlakken was het een heel interessante combinatie.’


De sociaal-maatschappelijke meerwaarde van broedplaatsen is groot, zegt hij. ‘Maar niet iedere kunstenaar moet verplicht worden zich daarin te storten. Je hebt altijd mensen die gewoon in een atelier willen zitten en werken en dat is ook prima,’ zegt hij. ‘Daar moet ook gewoon ruimte voor zijn.’ 


Riemer Dekker hoopt met het broedplaatsenbeleid de komende jaren een aantal mooie initiatieven te kunnen ondersteunen. ‘We vragen dan wel dat mensen met een goed plan komen, maar proberen het verder zo open mogelijk te laten,’ zegt hij. ‘Ook omdat ik in de gesprekken heb gehoord dat mensen graag veel zelf willen doen, ook om de kosten te besparen.’ Samen met het aanbod van SLAK ateliers en de wat meer gevestigde broedplaatsen hoopt hij zo een mooie balans te hebben in de stad. ‘Zodat we voor iedereen binnen de doelgroep iets kunnen bieden.’


Paraplufabriek. Foto: Anne Hopman

170 weergaven

Gerelateerde posts

Alles weergeven

Comments


bottom of page