top of page

Hoog//Diep: Collectief met een grote C

Foto van schrijver: ACNACN

Collectieve woonvormen en Nijmegen lijken voor elkaar gemaakt te zijn. Ooit stond de Waalstad – naar verluid tot jaloezie van Amsterdam - zelfs bekend als ‘woongroepenstad van Nederland’. Het meest tot de verbeelding sprekende complex is dan wel de Refter, het voormalige nonnenklooster tegen de heuvel bij Beek-Ubbergen, waar sinds 1984 rond de honderd mensen verdeeld over woongroepen en zelfstandige eenheden samen wonen en werken in sprookjesachtige ruimtes. Maar ook recentelijk zijn er indrukwekkende collectieve woonprojecten gerealiseerd. In het kader van ‘de publieke zaak ‘ – het thema van de Dag van de Architectuur dit jaar – vragen we ons af: hoe heeft het collectief wonen tot nu toe in Nijmegen vorm gekregen, wat heeft het de stad gebracht en hoe staat het er nu voor?

Door Mieke Dings (lopende tekst) en Fabian de Bont (tekstkaders). Fotografie: Anne Hopman

Zoals in de meeste andere Nederlandse steden, was het ook in Nijmegen de kraakbeweging die in de jaren zeventig en tachtig het collectief wonen herintroduceerde. Bij gebrek aan betaalbare woningen – woningnood en rente waren torenhoog – en met de nodige weerstand tegen de gevestigde orde, namen krakers leegstaande gebouwen als het Dobbelmannklooster, de Pontanus en de Grote Broek in gebruik en lieten zien dat het ook anders kon. Vaak renoveerden en verbouwden ze deze verouderde panden eigenhandig tot verschillende wooneenheden met dikwijls gezamenlijke keukens, badkamers en werk- en woonkamers. Rond keukentafels ontstonden hier roemruchte krakersacties als de Piersonrellen uit 1981, maar ook nog altijd bestaande sociaal-culturele initiatieven als cultuurcentrum de Onderbroek en eetcafé de Plak. Opmerkelijk is dat er in en om Nijmegen al heel snel organisaties ontstonden die hielpen om deze woonvormen te legaliseren en nieuwe mogelijkheden te creëren: de informele begeleidingsgroep STUT in 1980 (het werd een adviesbureau in 1985) en de Woningbouwvereniging Gelderland (WBVG) in 1983. Waar STUT groepen hielp om woonverengingen te starten en – eerst bij Bouwfonds en later bij de Rabobank – leningen af te sluiten waarmee ze vervolgens zelf (voormalige kraak)panden konden aankopen, kocht de WBVG jarenlang zelf panden aan om deze vervolgens aan wooncollectieven van jongeren te gaan verhuren. Zo kwam in 1986 bijvoorbeeld de Pontanus in handen van de WBVG.

 

De eerste woongroepen

Dat gemeenschappelijk samenleven al eeuwenoud is, heeft andragoloog Saskia Poldervaart beschreven in Woongroepen: individualiteit in groepsverband (1985). Al in de periode rond de christelijke jaartelling ontstaan er Joodse communes rond de Dode Zee. In de eeuwen daarna blijft samenleven in kleine gemeenschappen bestaan vanuit religieuze overwegingen (denk aan Quakers of Amish) en maatschappelijke idealen (utopisten of pacifisten) tot aan communes waarbij privébezit wordt afgeschaft op basis van gelijkheidsidealen.


In de jaren zestig van de vorige eeuw kent het aantal communes een explosie. De welvaart stijgt na de oorlog, de naoorlogse generatie wordt langzaam volwassen, de ontzuiling treedt in en democratiseringsbewegingen op universiteiten beginnen. Antiautoritaire bewegingen als Provo en de kraakbeweging krijgen aanhang. De ideologie van het traditionele gezin - man, vrouw en kinderen - komt onder druk te staan.


“In het begin van die periode waren er veel communes die zich verzetten tegen de heersende ideologie. Ze hadden meerdere partners, wilden niet trouwen en hadden antiautoritaire ideeën,” vertelt Harrie Jansen die als socioloog onderzoek deed naar woongroepen en in 1990 op het onderwerp promoveerde. “Mede door de opkomst van studentenbewegingen, maar ook emancipatiebewegingen als de vrouwenbeweging speelden een rol.”


Omdat de woongroepen waarin communes leven nergens geregistreerd staan onderzocht Jansen via een sneeuwbalmethode: steeds bij woongroepen vragen of ze nog anderen kennen die ook zo wonen. Het is lang geleden, vertelt hij, maar twee dingen zijn hem bijgebleven. “Er waren veel meer woongroepen dan we dachten, en de mensen die we spraken hielden zich weinig bezig met de ideologische kant van de communes: de vrije relaties en het antiautoritaire denken. Het is simpelweg een manier van samenwonen, maar het stigma is altijd blijven hangen.” In 1981 kent Nederland dan al zo’n zevenduizend woongroepen. En dat blijft groeien. In 2016 zal de Federatie van Gemeenschappelijk Wonen het aantal woonvereniging in Nederland op meer dan tienduizend schatten.

 

Behalve krakers en jongeren, begonnen in de jaren zeventig ook steeds meer gezinnen en andere huishoudens de voordelen van collectief wonen in te zien. Omdat hun wensenpakket zich niet altijd in bestaande stadspanden of kloosters liet passen, was nieuwbouw vaak de enige optie. Met dat doel plaatste in 1969 – nog voordat de krakers in Nijmegen zich roerden – een keurige Nijmeegse mevrouw, Lies van Dooremaal-van den Donk, een oproep in het progressieve weekblad De Nieuwe Linie: “wie ontwerpt een wooneenheid met een centrale keuken, een eetzaal, een wasserij, een kindercrèche, studieruim­te, gezamenlijk te gebruiken logeerkamers, en daarboven of daaromheen eigen kleine wooneenheden voor elk gezin: een woonkamer, wat slaapkamers, een piepklein keukentje, een douche en een toilet?" Dooremaal-van der Donk was onderwijzeres en wilde, ook nu ze getrouwd was en vier kinderen had, blijven werken. Dat kon alleen als ze de zorg voor gezin en huishouden zou delen: “Waarom moeten alle moeders zo aan huis gebonden zijn, terwijl in ieder huis dezelfde dingen gebeuren?” Dat velen het met haar eens waren, bleek wel uit het feit dat zich op de oproep niet zozeer een architect maar wel tientallen andere huishoudens meldden, waaronder ook verschillende alleenstaanden. Centraal Wonen – inmiddels een vereniging met tientallen projecten door het hele land – was geboren. Het eerste project verrees echter pas jaren later en niet in Nijmegen, maar in Hilversum. Met zijn wandelstraat en onderverdeling van de woningen in clusters met strategisch gelegen clusterwoonkamers, was de Hilversumse Wandelmeent een inspiratiebron voor vele projecten die volgden.

Dat was het in ieder geval zeker voor het eerste Nijmeegse Centraal Wonen project dat in 1987 aan de Opaalstraat verrees. Enkele jaren daarvoor had een groep enthousiastelingen woningbouwvereniging Kolping (de voorloper van Talis) bereid gevonden om met hen het experiment aan te gaan. Kolping had de braakliggende locatie aan de rand van Hatert voorgesteld en vervolgens hun huisarchitect – het bureau Hornstra Verschoor en Key (HVK) – naar voren geschoven. Omdat dit bureau nog weinig tot geen ervaring had met collectieve woonvormen, hadden de bewoners het naar de Hilversumse Wandelmeent gestuurd en daarnaast de welbekende Nijmeegse architect Paul van Hontem aangetrokken om met hem hun wensen nader te onderzoeken. Uiteindelijk resulteerde het in een complex van 53 woningen van verschillende afmetingen die net als in Hilversum gegroepeerd zijn in (in dit geval 8) clusters, met ieder een eigen clusterwoonkamer en berging. De clusters zijn zo geplaatst dat ze samen een autovrije woonstraat en twee gemeenschappelijke tuinen omsluiten. Doordat het parkeren aan de voorkant plaatsvindt, heeft het project de sfeer van een gemoedelijk hofje. “Het hofje is niet voor niets één van de oudste collectieve woonvormen”, licht de destijds vanuit HVK betrokken architect Karel Nieuwland toe. En hoewel de mate van contact per cluster nogal verschilt – sommige clusters eten meerdere dagen per week samen, andere nooit – wonen de meeste bewoners hier ook nu nog naar volle tevredenheid. “Achteraf bezien hadden we de woningen wat ruimer moeten maken en met minder gemeenschappelijke woonkamers toegekund”, zegt Trui Dovermann, één van de bewoners van het eerste uur. Maar verder bevalt het haar nog prima: “Ik heb een fijne woning, een eigen tuintje en een prachtige gemeenschappelijke tuin. Het contact is dan misschien wat minder dan in de beginjaren, maar we helpen elkaar als het nodig is. Ik wil hier niet meer weg”. Na de Opaalstraat, volgden in Nijmegen nog de Centraal Wonen projecten de Kastanjehof en het Mozaïek.

 

Typisch Nijmegen In de jaren zeventig en tachtig kent Nijmegen een grote woningnood. Er wordt veel gekraakt. Maar niet alle krakers vinden het bezetten van leegstaande een duurzame oplossing - ze willen zelf eigenaar worden. Zo schrijven de bewoners van Groesbeekseweg 25 in 1976: “We hebben ons pand op 4 september gekraakt nadat het tien maanden leeg had gestaan. Al gauw zijn we naar de wethouder gegaan om met hem te praten over eventuele aankoop (…). Iets concreets is uit de gesprekken nooit gekomen. Het bleef bij vaag gelul over de mogelijke aankoop in het kader van een woonexperiment.” Ze zijn niet de enige. Uit een enquête van de werkgroep Leef- Woon- en Werkgemeenschappen blijkt in1977 onder zo’n 500 jongeren uit de gemeente Nijmegen er grote animo is om in groepen te wonen in zelfbeheer.

Eén van hen is Peter Sturkenboom, die tegenwoordig het adviesbureau STUT-consult leidt, die woonverenigingen rondom oprichting, financiering een aankoop van gebouwen adviseert. In 1980 koopt zijn woonvereniging ‘Groepshuisvesting’ een eerste pand in de Van ’t Santstraat. “In een paar maanden ging het snel. We wilden het wonen kleinschalig houden, maar vanwege de grote belangstelling moest ik voor de eerste bijeenkomst een zaaltje van de Lindenberg huren. In een paar maanden bezaten we met 70 leden al veertien panden.”

Omdat het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten leningen verschafte aan de woongroepen, Sturkenboom en zijn team, waaronder notaris Guus Rieter (door zijn werk voor de woongroepen ook wel de ‘Rode Notaris’ genoemd) die statuten en reglementen maakte, kon het aantal woonverenigingen groeien. Toen het Bouwfonds in 1986 stopte met de leningen sprong de gemeente in. De bestuurders zagen dat woongroepen het probleem van kraken en leegstand aan het oplossen waren. Er kwam een unieke garantieregeling, waarbij de gemeente garant stond voor de financiering. Daardoor raakte de Rabobank betrokken bij de verenigingen. Sturkenboom: “Dit werd het Nijmeegse model. De woonvereniging werd eigenaar van het pand, maar de gemeente stond garant waarbij eens in de dertig jaar de hypotheek werd uitgekeerd aan leden en oud-leden zodat niet bij elke bewonerswissel een nieuwe hypotheek moest worden geregeld.”


Door deze situatie groeiden de gemeenschappen. Nijmegen kende in de jaren negentig het grootste aantal woongroepen van Nederland: zo’n 45 verschillende verenigingen bezaten toen 234 panden. Zo noemde de Volkskrant de Bronsgeeststraat in het Waterkwartier 1995 “de woongroepenhoofdstraat van Nederland.” Nagenoeg de helft van de straat was in handen van een woonvereniging. De huidige woonverenging ‘A.R. de Brons’ heeft nog altijd 24 woonruimten verdeeld over vijf huizen met een gezamenlijke achtertuin - compleet met kippenren en moestuin. Naast de Brons zit ook nog de vereniging ‘Toe Blijf Nog Wat’ met drie huizen en 15 wooneenheden.


Na 1998 wordt het lastiger in Nijmegen om panden aan te kopen voor een woonvereniging: huizenprijzen stijgen en het bedrag waarvoor de gemeente garant staat, is niet geïndexeerd voor inflatie. Maar de sfeer veranderde ook: “Op een gegeven moment merkten wij dat leden van woongroepen waar veel wisselingen zich minder verbonden gingen voelen met het zelfbeheer. Er werd vaak niet meer gesproken van contributie, maar over huur. Het werden veredelde studentenhuizen waar goedkoop wonen de boventoon voerde.”

 

In de jaren negentig begon de vraag naar collectieve woonvormen specifieker te worden. Ouderen gingen zich verenigen om samen te gaan bouwen en wonen. Eén van de vroegste Nijmeegse voorbeelden daarvan is woonvereniging De Vonk, die in 1994 een door Mecanoo architecten ontworpen complex naast het Dobbelmannklooster betrok. Behalve ouderen telde Nijmegen veel milieubewuste types die zich nu verenigden in de hoop samen een duurzaam project te realiseren. Maar ondanks het feit dat de rijksnota Mensen Wensen Wonen. Wonen in de 21ste eeuw al in 2000 bepleitte mensen meer zeggenschap over hun woonomgeving te geven en particulier opdrachtgeverschap te stimuleren, was er een kredietcrisis nodig om hier ook maar iets van te bewerkstelligen. Zo kwam er ook in Nijmegen, pas toen de VINEX machinerie van de Waalsprong haperde en de gemeente in samenwerking met het Rotterdamse bureau WE LOVE THE CITY als noodgreep Plant Je Vlag introduceerde, ruimte voor de duurzame wooncollectieven waarmee veel vakgenoten Nijmegen inmiddels associëren: Iewan en Eikpunt. Iewan wist hier door enorme eigen inzet, met begeleiding van de WBVG, financiële steun van Talis en naar ontwerp van ORIO architecten de eerste strowijk van Nederland te realiseren. De ‘wijk’, die bestaat uit een appartementengebouw met daarin 24 sociale huurwoningen van verschillende afmetingen én een vrijstaand ontmoetingscentrum, is voorzien van zonnepanelen en een door middel van pelletkachels verwarmde vloerverwarming. Iewan vangt regenwater op om de wasmachines mee te laten draaien en filtert het afvalwater door middel van een rietfilter om het hierna te hergebruiken om de planten in de tuin water te geven en de wc’s mee door te spoelen. Al met al een uiterst duurzaam project dus en dat in de sociale huursector. “Het kan wél!”, kopte de vlag bij de opening in 2015 dan ook.


Het nabijgelegen Eikpunt legde de nadruk meer op sociale duurzaamheid en zette – naast een aantal andere pijlers, waaronder stilte – van meet af aan in op meergeneratiewoningen (zowel koop als huur). Zo passen de ouderen soms op de kinderen en brengen de ouders als wederdienst boodschappen mee of helpen ze met klussen. Verschillende ouderen voelen zich als herboren nu ze weer een actieve bijdrage kunnen leveren. Net als Iewan is het door Van Laarhoven Combinatie Architecten ontworpen Eikpunt heel open van opzet: de openbare weg loopt dwars tussen de drie halfronde gebouwen om de centrale eik heen en het gemeenschappelijke, onaangeharkte groen is heel open en toegankelijk gehouden. Omwonenden zijn dan ook meer dan welkom. Ze kunnen bijvoorbeeld lid worden van de voedselcoöperatie Voko die op gezette tijden in de ontmoetingsruimte van Iewan biologische producten verkoopt. Ook kunnen ze hier ruimtes huren en aan allerhande activiteiten deelnemen. “Er zit energie” zegt Michel Post van ORIO architecten. “En – in tegenstelling tot bij sommige andere projecten – is het hier echt collectief met een grote C”. Beide projecten hebben hun gedroomde rol als aanjager van Plant Je Vlag meer dan waargemaakt. Veel duurzame zelfbouwers zijn hen ‘de brug over’ gevolgd en in 2017 is met Villa Sterappel zelfs een derde wooncollectief in de wijk neergestreken. De ambities van enkele initiatiefnemers reiken inmiddels verder: “We willen (…), een voorbeeld geven van hoe het in heel Nederland zou kunnen”, zei Hanneke Beld van Iewan onlangs. De toenemende aandacht voor wooncoöperaties sinds de opname ervan in de Woningwet van 2015, heeft al menig touringcar de Lentse wijk in gedreven.

 

Buiten Nijmegen Wie surft naar de befaamde site woongroep.net, een online verzamelplaats met advertenties, zoekertjes en informatie rondom woongroepen, ziet dat Nijmegen niet de enige plaats is waar woongemeenschappen actief zijn. Ook in andere steden, maar ook dorpen en woon-werkgemeenschappen in het buitengebied gebeurt het. Zo kent Amsterdam een geschiedenis van vele woonverenigingen. Daar kwamen de woongroepen tot stand via bemiddeling van het Amsterdams Steunpunt Wonen - tegenwoordig opererend onder de naam !WOON. Niet via koop, maar via huur doordat afspraken werden gemaakt met woningcoöperaties.


Organisatiesocioloog Peter Camp deelt in Wonen in de 21ste eeuw: naar een hedendaags utopia (2017) de verschillende vormen samenwonen op in vier overkoepelende groepen. Van hele simpele samenwerkingen als nabuurnetwerken (met vrienden een huis kopen of in een straat gemeenschappelijke plannen smeden) en (ver)bouwgroepen (denk hierbij aan CPO-projecten, waar samen wordt gebouwd of opgetrokken maar de sociale cohesie laag is) tot zorgcollectieven (woongroepen voor 55+ers, woongroepen voor mensen met en beperking tot de meest intensieve vorm van samenleven, de woongemeenschappen (denk daarbij aan ecodorpen, stadsnomaden, woon-werkgemeenschappen en centraal wonen).


In de loop der jaren kwamen er steeds meer verschillende woonverenigingen doorheen het land, vaak uit praktische overwegingen, zoals het samenwonen van ouderen - deze groep kent tegenwoordig een eigen koepel: de Landelijke Vereniging Gemeenschappelijk wonen voor Ouderen (LGVO) - maar ook kunstenaars hebben eigen woongroepen, ecologisch georiënteerde mensen of complete ecodorpen zoals de Vereniging Aardehuis, vlakbij Olst. Eén ding is zeker: Nijmegen kan geen ‘woonverenigingenhoofdstad’ van Nederland meer genoemd worden.

 

Dat duurzaamheid er niet altijd zo van af hoeft te druipen als bij Iewan en Eikpunt het geval is – door het vele hout en de welig tierende beplanting haken sommigen bij voorbaat al af – bewijst het onlangs opgeleverde project de Getijden. Vanuit het motto “wat goede buren voor elkaar doen” zijn hier door collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) in en om een voormalig schoolgebouw naar ontwerp van Nexit architecten 17 levensloopbestendige koopwoningen en –appartementen gerealiseerd. De bewoners delen een ontmoetingsruimte, een logeerkamer en een flinke tuin. En natuurlijk de zonnepanelen, sedumdaken en warmtepompen. Hoewel ze de aanvankelijke plannen om ook het dak van de nabijgelegen Albert Heijn XL van zonnepanelen te voorzien, moesten laten varen, hebben ze de buurt wel in beweging gekregen. Zoals architect Wilbert de Haan van Nexit architecten zegt: “uiteindelijk injecteer je met zo’n groepje enthousiastelingen een hele buurt met idealen”. Sinds de opening in 2019 heeft het project niets dan lof ontvangen.



Wethouder duurzaamheid en wonen, Harriët Tiemens jubelde meteen: “Dit schitterende nieuwe wijkje sluit naadloos aan bij waar Nijmegen graag voor staat: groen, duurzaam en sociaal.” Recentelijk zijn de initiatiefnemers zelfs genomineerd voor de Gouden Piramide, de belangrijkste Nederlandse prijs voor excellent opdrachtgeverschap. Gezien al deze lof is het des te teleurstellender dat onlangs een vergelijkbaar CPO initiatief op het terrein van een voormalige school aan de Dobbelmannweg door een interpretatiefout niet mee kon dingen. In plaats van de door deze CPO beoogde mix van 26 koop- en huurwoningen van verschillende formaten, verrijzen hier nu binnenkort slechts 11 door ontwikkelaar Dura Vermeer te realiseren stadsvilla’s van zo’n 8 ton per stuk. Omdat de gemeente dit toch ook wel wrang vond, heeft ze onlangs besloten om binnenkort enkele locaties specifiek voor CPO projecten te reserveren – waarvan een braakliggend terrein aan de Krekelstraat het eerste zal zijn – en geïnteresseerden nog beter in het proces te begeleiden.

Het is echter de vraag of dit afdoende is. Dat vraagt ook raadslid Marieke Smit van GroenLinks zich af. Zij heeft een aantal CPO initiatieven gevraagd om een lijst van aanbevelingen richting de gemeente te maken en hoopt deze zo snel mogelijk in de raadsvergadering aan de orde te stellen. Financiële steun zal zeker op deze lijst prijken. Want zodra een wooncollectief zich als zodanig wil laten financieren – en dus niet met een verhuurder als Talis of met individuele hypotheken wil werken – stuit het op bancaire tegenzin. In Nijmegen besloot de Rabobank, die jarenlang woonverengingen had geholpen, in 2015 opeens geen nieuwe verenigingen meer te financieren. STUT adviseur Peter Sturkenboom verzucht: “Er zijn banken die zeggen dat het een risico is, maar dat is natuurlijk onzin. In de 40 jaar dat wij bestaan, zijn er nooit betalingsproblemen geweest. Bewoners van woonverenigingen zijn juist gewend om eventuele problemen zelf onderling op te lossen. Een pasgetrouwd stel financieren is vele malen risicovoller. Probleem is vooral dat het een nichemarkt is, waar banken simpelweg te weinig aan verdienen terwijl ze er qua verantwoording relatief veel moeite voor moeten doen. Op dit moment wil alleen de Triodos Bank collectieven nog financieren, maar dan op zakelijke basis, tegen een relatief hoge rente”. Een organisatie als Vrijcoop, een vereniging van wooncoöperaties die naar het Duitse model van het Mietshäuser Syndikat een model wil creëren waarbij de ene wooncoöperatie de andere financiert en vastgoed blijvend uit de markt haalt, is daarom al uitgeweken naar de Duitse GLS bank. Die financiert louter coöperaties en draait er z’n hand dus niet voor om. Maar ook dan moeten collectieven toch zeker 30 procent eigen vermogen meenemen. Omdat dit voor veel groepen een struikelblok is, besloot de gemeente Amsterdam onlangs om niet alleen locaties te reserveren maar ook een fonds van 50 miljoen in het leven te roepen, waaruit verenigingen kunnen lenen. De gemeente neemt daarmee een zeer actieve rol in de woningbouw op zich.

Volgens Andries Geerse van WE LOVE THE CITY zou Nijmegen ook veel meer kunnen doen: “Voor Plant Je Vlag was er zoveel interesse dat wij al plannen maakten voor een 2.0 versie, waarbij je collectieve woonvormen als een soort acupunctuur in buitenwijken als Lindenholt en Dukenburg zou kunnen inzetten. Maar toen trok de markt aan en had de gemeente er geen oren meer naar. Zo zonde. Nijmegen heeft zo’n potentieel van slimme, sociale en groen denkende mensen die samen hun dromen willen verwezenlijken. Als je die meer ruimte geeft, profiteert uiteindelijk de hele stad daarvan”. Bernard Smits van de WBVG is het hartgrondig met hem eens. “Het is natuurlijk best droevig te moeten constateren dat dit soort projecten vooral van de grond komen als het economisch slechter gaat of – zoals in het geval van het nog te bouwen ecodorp Zuiderveld in de Waalsprong – de bouwkosten zo gestegen zijn dat woningen te klein worden om op de normale markt te verhuren. Overigens is Nijmegen niet de enige stad waar het zo gaat. Op zich heeft de gemeente dit soort projecten altijd keurig begeleid en verschillende belemmeringen weggenomen. Maar ze kan natuurlijk veel meer doen. En dat is, zeker gezien de vele voordelen van collectieve woonvormen, hard nodig. In Amsterdam zijn nu mooie stappen gezet. Het zou Nijmegen, als woongroepenstad bij uitstek, niet misstaan als er nu ook een actiever beleid zou komen”.

 

Onze buurlanden Waar gemeenschappelijk wonen in Nederland een nichemarkt is, is het In Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland meer normaal: in de jaren zestig van de vorige eeuw kwam de Wohngemeinschaft op - inmiddels zo ingeburgerd dat Duitsers het kortweg WG noemen. Onze oosterburen zijn gewend meer invloed te hebben op het bouwproces van woningen - ‘kwaliteit boven bezit’. In 2008 besloeg het aandeel van (collectief) particulier opdrachtgeverschap (CPO) in de totale nieuwbouw 59 procent tegenover 11 procent in Nederland. Naast het cultuurverschil kennen de Duitsers twee cruciale verschillen waardoor het makkelijker is om collectief wonen van de grond te krijgen. Allereerst is de voorfinanciering van projecten opgenomen in de hypotheek, de bewoners hoeven dit niet zelf op te hoesten. Duitsland heeft zelfs een bank die zich daarin heeft gespecialiseerd: de Gemeinschaftsbank für Leihen und Schenken (GLS). Daarnaast heeft de architect een belangrijke rol. Deze is projectleider, maakt beslissingen en krijgt een vooraf vastgesteld bedrag, zodat kwaliteit gewaarborgd blijft en niet de goedkoopste oplossingen leidend zijn. België loopt op het gebied van gemeenschappelijk wonen wat achter op Nederland, maar organisatiesocioloog Peter Camp laat in Wonen in de 21ste eeuw: naar een hedendaags utopia (2017) zien dat onze zuiderburen een inhaalslag maken. Belgen hebben meer huizen in eigen bezit (75 procent in Vlaanderen ten opzichte van 60 procent in Nederland) en bouwden die voornamelijk waar ze zelf wilden (26 procent van Vlaanderen kent bebouwing ten opzichte van 10 procent in Nederland). Vlamingen willen compacter en meer gegroepeerd bouwen, waardoor samen wonen met gelijkgestemden meer aanhang krijgt. In 2018 telden wat ze in Vlaanderen ‘samenhuizen’ noemen 133 woongemeenschappen met daarin meer dan 1282 woningen. Ook experimenteren de Belgen met woonprojecten: van ecogemeenschappen met een eigen voedselbos tot complete duurzame stadswijken.

 

Niet met naam genoemd, maar wel gesproken, waarvoor dank: Peter Bakker, Mark Boom, Wim Bilo, Philip Krabbendam, Piet Vollaard.

 
 

Comments


© Stichting Architectuurcentrum Nijmegen 2021 | Alle rechten voorbehouden

CONTACT

Architectuurcentrum Nijmegen (ACN)

Winselingseweg 16, U-74

6541 AK Nijmegen

06 11 62 02 17

info@architectuurcentrumnijmegen.nl

www.architectuurcentrumnijmegen.nl

OVER

Architectuurcentrum Nijmegen (ACN) is het centrum voor ideevorming en uitwisseling over architectuur, stedenbouwkunde en de ruimtelijke ontwikkeling van Nijmegen. In samenwerking met relevante partijen worden producties opgezet, debat-avonden en activiteiten georganiseerd. Het ACN zet daarbij haar kennis en netwerk in om dilemma’s in de stad te duiden, op de agenda te zetten en oplossingen aan te dragen. 

Lees meer...

bottom of page