Expertmeeting naoorlogs erfgoed Nijmegen
- ACN
- 14 mei
- 10 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 1 dag geleden
14.05.2025 | terugblik
Gemeente Nijmegen en ACN | Verslag: Willem Claassen
Wat is het verhaal van Nijmegen als het gaat om de wederopbouwtijd en de post-65-periode? Deze vraag stond centraal tijdens de expertmeeting van de gemeente Nijmegen en Architectuurcentrum Nijmegen op 14 mei in de Lindenberg. Met verschillende themasessies werd bij de deelnemers informatie opgehaald over deze tijdperiodes. Dit bracht tal van onderbelichte gebouwen en plekken onder de aandacht. Ook waren er voldoende ideeën om iets met het jonge erfgoed te doen: van een stadsbouwmeester tot een prijs voor het best gerenoveerde gebouw.

Aan het begin van de meeting werd wethouder Tobias van Elferen naar voren gehaald om in gesprek te gaan met dagvoorzitter Mijke Pol. De wethouder vertelde over de BNG Bank Erfgoedprijs die de gemeente vorig jaar ontving voor de omgang met Post-’65-erfgoed in de stad. De jury gaf Nijmegen de prijs omdat het Post ’65 als volwaardig onderdeel ziet van de rijke stadsgeschiedenis. Ook was de jury gecharmeerd van de inzet op de sterke beleving van het lokale erfgoed en het zichtbaar maken daarvan in de openbare ruimte. ‘Ze vonden dat het er mooi bij lag. Misschien hadden we geluk en kwamen ze kijken op een zonnige dag’, grapte Van Elferen.
‘Het verdient een verhaal. Dat is belangrijker dan of het mooi of lelijk is.’
Parels
De jury had ook nog een kanttekening, stipte Pol aan. Over het jonge erfgoed wordt nog nauwelijks gecommuniceerd. ‘Dat klopt’, zei Van Elferen. ‘Het verdient een verhaal. Dat is belangrijker dan of het mooi of lelijk is.’ Het verleden moet beleefd worden en verhalen kunnen daarbij helpen, stelde hij. Vanuit daar moeten we redeneren. Dat is niet makkelijk, je kunt het niet even op een gevel schrijven.’ De wethouder wil graag weten wat de ‘parels’ van de stad zijn. ‘Dan kunnen we dat presenteren als een ensemble, verspreid over de stad.’ Over wat dat verhaal dan is en hoe dat verteld kan worden, daarover ging de expertmeeting. De wethouder gaf de deelnemers een opdracht mee: help ons bij de parels. ‘Zeggen dat we alles moeten bewaren, werkt niet.’

Kantelpunt
Een van de deelnemers vroeg aan Van Elferen hoe hij kijkt naar de tendens dat nieuwbouw vaak ten koste gaat van historische gebouwen. ‘Het ene hoeft het andere niet in de weg te zitten’, reageerde de wethouder. ‘De stikstofcrisis en netcongestie leiden er momenteel juist toe dat we meer kijken naar het herbestemmen van bestaande gebouwen.’ Een andere deelnemer wilde weten wat de gemeente kan doen aan de sloop van gebouwen zoals het GGD-gebouw. Van Elferen benadrukte dat er veel haast is met nieuwbouw, maar ook dat er weer anders naar dergelijke gebouwen wordt gekeken. ‘We zitten op een kantelpunt. Eerst vonden we dit geen erfgoed, maar dat is aan het verschuiven. Daarom is deze meeting ook van belang.’ Zelf is de wethouder enthousiast over de Lindenberg als gebouw, vertelde hij, omdat hij daar persoonlijke herinneringen aan heeft. Ook Peek & Cloppenburg spreekt hem aan, vanwege de overdaad. ‘Een zakelijk paleisje.’
'We zitten op een kantelpunt. Eerst vonden we dit geen erfgoed, maar dat is aan het verschuiven.'
Verwoeste stad
Na de wethouder kreeg Dolly Verhoeven (emeritus hoogleraar Nijmeegse en Gelderse geschiedenis) het woord. In haar lezing ging ze in vogelvlucht door de naoorlogse geschiedenis van de stad. De eerste tien jaar was Nijmegen vooral een verwoeste stad, legde Verhoeven uit, waarbij ze foto’s liet zien van een noodbrug en een noodwinkel. Tachtig procent van de bevolking was in die tijd katholiek en de stad werd bevolkt door paters, priesters en zusters. Verder was het een industriestad, met onder andere Dobbelmann, Splendor en de schoenfabrieken. ‘Na Enschede, Eindhoven en Tilburg was Nijmegen de vierde industriestad van het land. De helft van de beroepsbevolking werkte in de fabrieken.’ Vanaf de jaren ’60 kwamen er arbeidsmigranten uit Griekenland, Spanje en Turkije naar Nijmegen om te werken in de industrie.
Uitbreiding
Tussen 1945 en 1990 breidde de stad zich stap voor stap uit, naar het zuiden en over het kanaal, vertelde Verhoeven. Vanaf 1970 stagneerde de bevolkingsgroei en was er vooral sprake van groei in de omliggende gemeenten. Nieuwe wijken hadden ieder hun eigen karakter, van de Wolfskuil tot Neerbosch-Oost. ‘De sociale verschillen in de stad veranderden. Zo woonden in Neerbosch-Oost eerst vooral universiteitsmedewerkers, later schoven zij door naar Wijchen en Beuningen.’ Opvallend was dat de benedenstad pas heel laat onder handen werd genomen. Een deelnemer wilde weten hoe dat kwam. ‘De focus lag op nieuwbouw’, antwoordde Verhoeven. ‘Het was ook ingewikkeld, door het verzet tegen sloop. Een nieuwe wijk is dan makkelijker op te zetten. Er waren ambitieuze plannen voor de benedenstad, maar de gemeente kon niet alles tegelijk.’
'Er waren ambitieuze plannen voor de benedenstad, maar de gemeente kon niet alles tegelijk.’
Studentenstad
Nijmegen werd een echte studentenstad: vlak na de oorlog telde de stad 1000 studenten, in 1990 waren dat er 15.000. Verhoeven: ‘De studenten waren veelal marxistisch en activistisch, waardoor Nijmegen het imago kreeg van linkse stad. Politiek gezien was dat echter nog niet het geval. Pas in 1986 was de PvdA groter dan het CDA en in 2002 volgde de eerste linkse coalitie.’ De economische crisis in de jaren zeventig had veel impact. Het aantal bedrijven nam sterk af en de werkloosheid werd structureel in wijken als het Waterkwartier en Bottendaal. ‘Ook afgestudeerden kwamen niet aan het werk en zo ontstond de protestgeneratie’, zei Verhoeven.

Nieuw elan
Vanaf 1990 kreeg Nijmegen weer nieuw elan. Economisch ging het weer bergopwaarts. ‘Met onder andere de bouw van de Marikenstraat en de annexatie van Lent werd het een ander soort stad.’ Aan het einde van haar lezing ontwaarde Verhoeven drie grote lijnen: van verwoeste stad naar gedifferentieerde stad, van katholieke stad naar linkse stad en van industriestad naar dienstenstad.
Guest urban critic
Voorafgaand aan de deelsessies werd een ‘guest urban critic’ geïntroduceerd - oftewel iemand van buitenaf die met een kritische blik naar de meeting kijkt. Ruimtelijk ontwerper en onderzoeker Hedwig van der Linden afkomstig uit Rotterdam en stelde zich voor aan de hand van een inspirerend onderzoeksproject naar expeditiehoven. Dit zijn laad- en losruimtes aan de achterzijde van gebouwen, gecreëerd vlak na de oorlog. ‘In deze gebouwen zaten winkels op de begane grond, daarboven woningen en erachter was plek om te laden en lossen. De functies veranderden en daardoor zijn dit desolate ruimtes geworden.’ De expeditiehoven leveren Rotterdam 16 hectare aan openbare ruimte op, die nog over het hoofd wordt gezien. ‘Het is nog geen verhaal van de stad. Het heeft veel potentie als ontmoetingsplek, je zou er parken van kunnen maken.’
‘Het is niet goed zichtbaar, maar het is uniek en typisch Nijmeegs.’
Het eigene van Nijmegen
De deelsessies werden gehouden in twee rondes, waardoor elke deelnemer twee sessies kon bijwonen en elke sessie twee keer plaatsvond. Leon van Meijel (specialist jong erfgoed) zocht in zijn sessies naar input voor het verhaal van Nijmegen, waar hij momenteel aan werkt. Voor het verhaal richt hij zich op een generieke grote lijn en een lijn over het specifiek Nijmeegse eigene, zo legde hij uit. Vooral voor dat laatste vroeg hij de deelnemers welke thema’s aan bod zouden moeten komen in het narratief. Hier kwam van alles voorbij: het nalatenschap van Paul Hoeke, het beschermen van de Nijmeegse ring en de Sint Stevenskerk.
Een van de deelnemers noemde de omgevingskunst uit de jaren 70, zoals het Trajanusplein. ‘Het is niet goed zichtbaar, maar het is uniek en typisch Nijmeegs.’ Ook de recreatiegebieden net buiten de stad zouden meegenomen moeten worden in het verhaal, vond een deelnemer, omdat veel stadsbewoners daar recreëren. Ze dacht daarbij onder andere aan de Ooijpolder, de Berendonck en de Hatertse Vennen. In het verhaal van Nijmegen is het vooral van belang de tijdgeest te schetsen, bracht een andere deelnemer nog in. ‘Om zo het denken van toen te laten zien.’
Kralenketting
Dukenburg en Lindenholt stonden centraal in de sessies van stedenbouwkundigen Wander Hendriks en Kees Teeken. Eerst beschreef Teeken kort de achtergrond van deze stadsdelen. Eerst was het plan om in de Ooijpolder te gaan bouwen, maar daar stak de minister een stokje voor. In Dukenburg stonden licht, lucht en ruimte voorop, evenals het scheiden van functies. De zeven wijken werden opgezet vanuit een parochie-gedachte, met ieder een eigen kerk. Door de secularisatie kwam er uiteindelijk één kerk in Meijhorst.
Een groot overdekt winkelcentrum werd gebouwd tussen Dukenburg en Lindenholt. Deelnemers zien de stadsdelen als een groene plek en verkeersluw. Er zit veel verschil tussen de wijken, omdat ze stapsgewijs zijn gebouwd. ‘Een kralenketting’, noemde een deelnemer van Dukenburg het. ‘Gefaseerd gebouwd, maar wel een geheel. Veel verscheidenheid en daardoor anders dan Vinex-wijken.’

Hendriks stelde dat Dukenburg gebouwd is voor een burgerlijke bevolkingsgroep, een die naar de kerk gaat, winkelt, de auto wast in het weekend en verder rust wil. ‘Niet zo hip als Lent, waar bij de nieuwbouw meteen werd ingezet op horeca.’ Een van de deelnemers pleitte voor een architectuurwandeling door de wijken. Een andere deelnemer vond dat het juist niet over architectuur moest gaan als je mensen mee wilt krijgen voor behoud van panden. ‘Leg de nadruk op duurzaamheid.’
Ook de lantaarnpaal
Architectuurhistoricus Michiel Kruidenier richtte zich in zijn sessies op onderbelichte architectuur en op participatie. ‘Wat is zichtbaar in de stad, maar kennen veel mensen niet? En op welke manieren kunnen we mensen daarop wijzen?’ Kruidenier denkt daarbij niet alleen aan grote gebouwen, ook aan kleine dingen, zo gaf hij aan. Een van de deelnemers vertelde dat er in de jaren ’70 en ’80 gebouwen zijn neergezet die nu vaak individueel worden benaderd, maar waarbij de architect ook de omgeving heeft meegenomen. ‘Soms is bij een pand de lantaarnpaal mee ontworpen. De buitenruimte is uit het blikveld verdwenen maar verdient waardering.’
Er ontstond een discussie over de afbakening van de periodes. Er wordt over Post ’65 gesproken, terwijl 1970 wellicht een logischere scheidslijn is, omdat er toen veel veranderde. Een deelnemer maande tot haast, vanwege de omloopsnelheid van gebouwen. ‘Veel gebouwen zijn inmiddels al onder handen genomen. We moeten weten wat de ingrepen zijn en wat nog herkenbaar is van de oorspronkelijke opzet.’ Iemand anders benadrukte de bewustwording van de geschiedenis, waarmee je burgers en ondernemers meekrijgt. Weer een ander zei over het behoud van naoorlogse gebouwen: ‘Het is tegenwoordig sterk gejuridiseerd, dus je moet het echt goed vastleggen.’
‘Mensen vinden iets lelijk, maar als je vertelt hoe bijzonder een gebouw is, gaan ze er anders naar kijken.’
Prijs voor gerenoveerd gebouw
Architect Martin-Paul Neys gebruikte in zijn sessies tientallen foto’s als aanknopingspunt om het te hebben over beeldbepalende naoorlogse architectuur in Nijmegen. Deelnemers konden kwartetten maken, waarbij ze zelf de categorieën mochten verzinnen. Ze spraken hun waardering uit over onder andere de Schouwburg en de – tijdens de wederopbouw heringerichte – Broerstraat.
Een van de deelnemers noemde architect Pieter Dijkema als voorbeeld. Ook ging het over woonhuizen uit de Post-‘65-periode die de moeite waard zijn, zoals in de Javastraat. Het idee werd geopperd om naast de jaarlijkse architectuurprijs een prijs in het leven te roepen voor het best gerenoveerde gebouw.
Een deelnemer vertelde dat uitleg over een gebouw veel verschil kan maken. ‘Mensen vinden iets lelijk, maar als je vertelt hoe bijzonder een gebouw is, gaan ze er anders naar kijken.’ Een andere deelnemer maakte de kanttekening dat alle gebouwen uit deze periode functioneel en technisch zwaar verouderd zijn. ‘Je staat dus altijd voor een transformatieproces.’

Nieuwe perspectieven
In het nagesprek werd gezamenlijk gereflecteerd op de deelsessies. Van Meijel was blij met alle input die hij had gekregen. Er waren enkele perspectieven waar hij zelf nog niet aan had gedacht, zoals de relatie van Nijmegen als grensstad met Duitsland, de veranderende betekenis van de Waal en die van de omgang met erfgoed.
Geen begrenzing
In de sessies van Kruidenier kwam ook aan bod wie het voortouw moet nemen in het behoud van post-‘65-architectuur. De gemeente, werd gezegd, maar hij ervoer ook actiebereidheid onder de deelnemers. Hij merkte ook op dat je burgers makkelijker kunt betrekken bij nieuwbouw dan bij sloop. Een terugkerend thema in zijn sessie was dat we af moeten van grenzen. ‘We moeten niet alleen kijken of iets een monument is, maar misschien wel niks meer slopen. We zouden een bondje kunnen sluiten met de duurzaamheidsafdeling van de gemeente, want beton is heel vervuilend.’
Stadsbouwmeester
Urban critic Van der Linden reageerde op deze suggestie van Kruidenier door te vertellen over de stadsbouwmeesters in Brussel. Het gaat om een functie die ‘half overheid, half daarbuiten’ is. ‘Als de gemeente zich ergens voor in moet zetten, dan is het meteen politiek geladen. Een stadsbouwmeester kan makkelijker andere dingen zeggen, zoals ‘sloop niet’. Ook kan een stadsbouwmeester ongevraagd plannen initiëren.’
‘Het ging niet alleen over gebouwen, maar ook over het proces.'
Proces
In de sessies van Hendriks en Teeken vonden interessante discussies plaats over Dukenburg en Lindenholt. ‘Het ging niet alleen over gebouwen, maar ook over het proces’, zei Hendriks. ‘Dus over hoe architectuur wordt bedreven en over de stad die veel complexer in elkaar steekt dan vaak wordt gedacht.’
Teeken vertelde dat de beeldvorming over Dukenburg niet strookt met de ervaringen van de bewoners daar. ‘Mensen die komen kijken, verbazen zich over de opzet van de wijken.’ Kruidenier voegde toe dat Dukenburg aan het veranderen is in bevolkingssamenstelling en dat daar iets mee moet gebeuren. ‘Dan moet je weten wat kwaliteit is, wat je wil behouden.’ Hendriks was het met hem eens: ‘Gentrificatie zorgt wellicht voor nieuwe wensen.’
Experiment
Tot de jaren ’90 was er veel vakmanschap en visie aanwezig in Nijmegen, zo kwam nog ter sprake in de sessies van Neys. ‘Er is toen veel over nagedacht en er was veel experiment. Misschien schuwen we nu het experiment te veel.’ Door de gesprekken merkte hij verder dat gebouwen beter kunnen worden door renovatie, doordat ze een andere functie krijgen. Neys zag dwarsverbanden tussen persoonlijke beleving en plannen om gebouwen nog 50 jaar mee te laten gaan.

Van onderop
Dagvoorzitter Pol wilde tot slot weten hoe we de verhalen van naoorlogs Nijmegen gaan vertellen. Dat moet vooral van onderop, door participatie, vonden de sessieleiders. Via burgerinitiatieven is veel architectuur ontstaan en daar kunnen we in deze tijd nog wat van leren. Kruidenier benadrukte daarnaast nog om oog te hebben voor kleine dingen. ‘Alles in de jaren ’70 had samenhang. Het is mooi als je door de stad loopt en ook aandacht hebt voor een bankje.’ Teeken ziet mogelijkheden om richting het kanaal te bouwen, vertelde hij. ‘Wijken zijn met de rug naar het kanaal gebouwd.’ Voor het kanaal is een slogan nodig, vond hij, zoals dat voor de Waalsprong is gedaan met ‘Nijmegen omarmt de Waal’.
Luistertip: De podcast Afslag Maas-Waalkanaal is hier te vinden.
Opmerkingen